Datum: 27-03-2019

Dinsdag 12 maart vond het laatste debat plaats in de reeks Stad van Morgen. Het ging dit keer over verdichting, oftewel over het bouwen op binnenstedelijke locaties zoals in de Merwedekanaalzone en Wisselspoor.

De drie sprekers – Albert Herder, Martin Knuijt en Bart Mispelblom Beyer – bleken eensgezind. Zij pleiten met verve vóór verdichten, zien het zelfs als een groter goed.

Tekst: Martine Bakker

Vanwege de vele aanmeldingen voor deze editie van Stad van Morgen werd uitgeweken naar een grotere zaal. Toen gespreksleider Daniëlle Arets om te beginnen informeerde wie van de aanwezigen verdichting eigenlijk géén goed idee vond, stak welgeteld een persoon zijn hand op. Roel Meeuwsen, planoloog uit Leidsche Rijn, is er niet pertinent tegen, maar wil bouwen in het buitengebied niet afschrijven. Want Utrecht wordt volgens hem best krap, met name rond het station.

Marcel Janssen (Ruimtelijk Regisseur Merwedekanaalzone bij de gemeente Utrecht) denkt dat de positieve houding over verdichting te maken heeft met de manier waarop het indertijd is geïntroduceerd: de bevolking van Utrecht werd betrokken bij de keuze van mogelijke verdichtingslocaties in de stad en gevraagd om mee te denken over de invulling. Een van die locaties was een voormalig treinfabrieksterrein langs de Tweede Daalsedijk. Hier komt Wisselspoor, een nieuwe woonbuurt waarvoor bureau Studioninedots het stedenbouwkundig plan maakte.

Wisselspoor, DELVA Landscape Architects/Urbanism + Studioninedots

Wisselspoor: variëren
De eerste spreker, Albert Herder is directeur van Studioninedots. Hij zoomt eerst even uit, om te bandrukken dat een stad in zijn geheel ‘rijker, hechter en schoner’ wordt als je goed verdicht. Je kunt naast de bouw van woningen namelijk meteen ook andere opgaven aanpakken, zoals recreatie, diversiteit, mobiliteit en werkgelegenheid. Sterker nog, verdichting zou volgens Herder altijd over meer dan één opgave móeten gaan.

In een stad woon je samen en een stad maak je ook samen, is de teneur van zijn verhaal. Herder wil van Wisselspoor ‘een open en tolerante wijk’ maken. Daarom is de aansluiting op de bestaande stad heel precies gekozen, komt er veel groen, waaronder een groot park langs het spoor, zijn de nieuwe straten autoluw, en worden er zogenaamde ‘cityplots’ gebouwd. Dat zijn woonblokken waar meerdere architecten aan werken en verschillende woningtypen in komen.

‘Zo ontstaat een rijke ketting van woningen, voor verschillende portemonnees’, aldus Herder. ‘Wij geloven in diversiteit’, voegt hij er voor alle duidelijkheid aan toe. Het is verder, vooral omdat het verdichting betreft, belangrijk om ‘de energie van de plek’ te gebruiken in de plannen. Daarmee doelt Herder op de creatieve bedrijfjes die er nu tijdelijk zitten, maar die er idealiter blijven, en ook op de ruige, industriële openbare ruimte.

Albert Herder, foto Robert-Oosterbroek

Perfecte wijk?
Als je Albert Herder erover hoort vertellen lijkt Wisselspoor bijkans de perfecte, stedelijke wijk. Marco Broekman, die op uitnodiging van Aorta optreedt als coreferent, is dan ook nieuwsgierig naar eventuele dilemma’s. Die blijken er wel te zijn. Het geplande collectieve particuliere opdrachtgeverschap is bijvoorbeeld omgezet in ‘zelfontwerpen’, omdat zelfbouw te lang duurde. De keuze voor duurzame energie middels warmte terugwinnen (WTW) staat onder druk. In de eerste fase zit nog geen sociale huur en over de huren van de ‘broedplaatsen’ met kleine bedrijfjes ligt Herder in de clinch met de ontwikkelaar en de aannemer, want ja, ‘bouwen is knokken.’

Het publiek is niet overtuigd van de ‘zachte kant’ van het plan. Kunnen die mensen met een kleine portemonnee er echt wonen, is Wisselspoor aantrekkelijk voor gezinnen en zijn er voldoende scholen en sportvoorzieningen gepland, zijn enkele vragen. Herder vertrouwt erop dat de gezinnen die op de eengezinswoningen afkomen – in de eerste fase zijn dat er elf – er gezien de opzet van de nieuwe wijk zullen blijven wonen, ook al staat de auto niet direct voor de deur.

De aanwezigheid van gezinnen komt een wijk volgens Herder in sociaal opzicht ten goede en is daarom in feite noodzakelijk. Hetzelfde geldt voor sociale huur. Herder vindt het jammer dat de eerste fase ‘redelijk welgestelde’ mensen trekt, want ‘met sociale huur wordt het pas gezellig’. Hij schrijft het ontbreken van sociale huur in de eerste fase toe aan de gemeente, die pas voor de volgende twee fasen eisen stelde bij de grondverkoop door de NS – het ging niet om gemeentegrond.

Merwerde, OKRA / marco.broekman

Merwedekanaalzone: verbinden
De volgende spreker, Martin Knuijt van OKRA Landschapsarchitecten, zegt over verdichting min of meer hetzelfde als Albert Herder. Als je de stad verdicht maak je volgens hem ‘de stad tot stad’. Op die manier zit elke stad dus eigenlijk om verdichting verlegen. Toen OKRA in 2007 werd gevraagd de openbare ruimte van het centrum van Rotterdam opnieuw in te richten, zette het daarom in op een hoger plan: het ging erom uiteenlopende stedelijke aspecten – ruimtelijk, sociaal, historisch – te verbinden.

Verdichting als een van de manieren om oude structuren weer zichtbaar te maken en winderige pleinen een prettiger kader te geven – of überhaupt een kader. Veel nieuw groen ­– onder meer ‘duizend bomen’ want ‘politici hebben nu eenmaal cijfers nodig’ – diende hetzelfde doel. Het was een grootse operatie die tien jaar duurde. ‘En daarna won Rotterdam prijzen’, merkt Knuijt droogjes op.

‘Verbinden’ is een prima uitgangspunt voor verdichting, wil hij maar zeggen. OKRA’s aandeel aan de Merwedekanaalzone blijft enigszins abstract. De uitgangspunten voor de nieuwe wijk komen wel aan bod, maar over hoe het er nu feitelijk uit komt te zien komt het publiek niet veel meer te weten dan dat de kanaaloever zal veranderen in een weelderig park, met een meer zichtbare en beter bereikbare waterkant.

Een van de uitgangspunten die Knuijt aanstipt is de ‘walkable city’, want ‘uiteindelijk wordt je altijd een voetganger’. In het algemeen vraagt een stad die verdicht, en waar het dus drukker wordt, om een openbare ruimte ‘waar je wilt verblijven bij drukte en ook als het rustig is’. Dit staat of valt volgens Knuijt bij de inrichting van de openbare ruimte. ‘En daarvoor onderzoek je bijvoorbeeld óók alle mogelijkheden voor ondergrondse vuilstort, al is dat voor landschapsarchitecten weinig sexy.’

Martin Knuijt, foto Robert Oosterbroek

Het belang van teamwork
Tot slot toont Knuijt een complex organogram met de relaties tussen alle betrokken partijen en werkvelden. Erboven staat: ‘Belang van teamwork’. Knuijt: ‘Met zo’n team is het belangrijk dat je elkaars taal spreekt. Hierin zijn we elkaar in Utrecht aan het vinden, denk ik…’ Ook Albert Herder refereerde in zijn presentatie specifiek aan het team, waarin zijn bureau Studioninedots ‘slechts een spaakje in het wiel’ was.

Die teams houden zich onder meer bezig met het programma. Een andere overeenkomst is dan ook niet toevallig het belang dat wordt toegeschreven aan ‘broedplaatsen’. Net als in Wisselspoor zijn er in de Merwedekanaalzone tijdelijk creatieve bedrijfjes gevestigd. Het zou volgens Knuijt ‘eeuwig zonde zijn’ als bijvoorbeeld Vechtclub XL zou verdwijnen.

Marco Broekman vraagt hoe Martin Knuijt, als een van de partijen in zo’n team, omgaat met de vele claims op de openbare ruimte. Knuijt benadrukt nog eens dat je de onder- en bovengrond als een geheel moet ontwerpen. Dan hebben klimaatmaatregelen namelijk ook het meeste effect. In tweede plaats moet je volgens hem soms gewoon het voortouw nemen. ‘Anders blijft iedereen roepen dat het niet kan en verandert er nooit iets’.

Galaxy Tower, beeld Tangram architecten

Galaxy Tower: de toon zetten
Laat het voortouw nemen nou net de bedoeling zijn geweest van het laatste project dat deze avond wordt gepresenteerd: Galaxy Tower. Deze hotel- en appartemententoren wordt binnenkort gebouwd op een zichtlocatie aan het Jaarbeursplein. De vrijheid kwam volgens architect Bart Mispelblom Beyer vooral voort uit de onduidelijkheid die er in 2005 nog was over de verdere plannen voor het Beurskwartier.

Zijn bureau Tangram Architecten mocht van de gemeente ‘de toon zetten voor de nieuwe wijk’. De enige doelstelling die Mispelblom Beyer naar eigen zeggen meekreeg – naast het programma van 250 hotelkamers, een parkeergarage en 330 appartementen – was dat het gebouw zeer groen moest worden en energiezuinig moest zijn. Tangram stelde voor zichzelf de extra doelstelling dat het gebouw de kille omgeving van de Jaarbeurs en het station moest verbinden met de toekomstige woonwijk. En dat het contact moest maken met de straat.

De opgave paste precies in het straatje van het bureau, dat al sinds jaar en dag pleit voor verdichting en ‘nooit ontwerpen maakt voor in het buitengebied’. Tangram hanteert voor al zijn ontwerpen vijf vaste principes. Deze zijn terug te vinden in de Galaxy Tower die een heterogeen milieu dient en een ‘alzijdige kwaliteit’ heeft, waar functies worden gemengd en het publieke en private zorgvuldig op elkaar zijn afgestemd, waardoor de architectuur ‘ademt met de omgeving’, en die – net als Wisselspoor en de Merwedekanaalzone – een compact ontwerp heeft, waarin functies zijn verbonden of vervlochten.

Om contact te maken met de straat komt het hotel onderin, hoewel dit de organisatie van de appartementen ingewikkelder maakte. Hier komt een ‘geweldig grote atriumhal’. Het woonprogramma bevat grote en kleinere woningen, biedt de mogelijkheid om zorgwoningen te introduceren en er zijn collectieve ruimtes zoals de daktuinen. Het compacte ontwerp betreft bijvoorbeeld de tuinen, die aan de energie- en ecologische opgave voldoen, maar ook het feit dat de fitnessruimte en het zwembad van het hotel ook ter beschikking staan van de vaste bewoners.

Bart Mispelblom Beyer, foto Robert-Oosterbroek

Plot met happen eruit
Tangram hecht veel waarde aan de balans tussen leegte en volume. Dat geldt voor de stad versus het open land, en voor de stad op zich. Omdat de toren aan de noordkant pal naast een ander groot gebouw staat, komen hier ‘setbacks’, ofwel inhammen in de gevel. De vierkante meters die dat kost worden hogerop in de toren gecompenseerd. De rechtlijnige hoogtestudie van de gemeente aldus gehusseld tot een ‘plot met happen eruit’, een onregelmatige blokkentoren, met in de setbacks en op de daken grote tuinen.

Het was door het vele glas en groen en de zonnepanelen aan de gevel nog even zoeken naar de juiste manier om ‘er een warm gebouw van de te maken’. Mispelblom Beyer staat uitgebreid stil bij de zoektocht naar ‘een homogene gevelstructuur die tegelijkertijd onregelmatig was’. Met behulp van de computer en ‘lekker creatief handwerk’ resulteerde die zoektocht uiteindelijk in een basisgrid voor warmrode, keramische gevelelementen. Om het extra stedelijk te maken benadrukt het grid, anders dan de gevels van de gebouwen eromheen, de verticaliteit van het gebouw.

Misverstanden over verdichting
Marco Broekman hoopt dat Mispelblom Beyer zich met zo’n mooi, maar complex ontwerp niet in de vingers snijdt. ‘Wat zijn de financiële dilemma’s? En vind je dat de overheid sterker moet acteren om dit soort complexen mogelijk te maken?’ Daniëlle Arets breekt in met de vraag of hij dat laatste zelf vindt, waarop Broekman reageert met een gedecideerd ‘ik heb vanavond geen mening’. Mispelblom Beyer juicht het toe dat verdichting bij de gemeente inmiddels voor de hand ligt. ‘Het begint met inzicht. Dat inzicht had er misschien eerder moeten zijn. Ik vind het zonde dat Leidsche Rijn is gebouwd, ik vind het een foute beslissing.’

Marco Broekman, foto Robrt Oosterbroek

Dit heeft te maken met de schaarste aan grond in Nederland. Grond buiten de stad is volgens Mispelblom Beyer veel te goedkoop. ‘In de Galaxy Tower wonen straks 600 tot 700 mensen en logeren er nog eens 400, dat is heel veel waard.’ Als Broekman oppert dat het ‘compactheidsdenken’ bij een volgende crisis weer in zou kunnen zakken, wijst Mispelblom Beyer op het misverstand dat verdichting meer kost dan bouwen in het weiland. ‘Je moet er wel scherp over nadenken. Maar ons woonproject Rhapsody in Amsterdam Bos en Lommer kostte €1100 per vierkante meter. Buiten de stad moet je wegen en riolen aanleggen. In de bestaande stad kun je verwarmingssystemen delen’.

Het is tekenend voor zijn betrokkenheid dat Mispelblom Beyer een vraag uit het publiek over het groen van de Galaxy-daktuinen begrijpt als een vraag over groen in verdichte stadsdelen in het algemeen. ‘Ik ben niet betrokken bij de stedenbouw hier. Maar het is een ander misverstand dat verdichting zou leiden tot minder groen!’

Typisch Utrechts
Het is Marco Broekmans ervaring dat over grootse, innovatieve plannen gauw gezegd wordt dat zij ‘onutrechts’ zijn. ‘Maar kijk om je heen, het is allang begonnen!’ Het moet hem duidelijk van het hart, maar de zaal geeft geen sjoege. Zijn dit andere Utrechters dan waar hij op doelt? ‘Utrecht is de vierde stad van het land’, zegt iemand, ‘de stad heeft een groeiambitie en wil het omliggende groen groen houden. Dan kun je niet om verdichting heen.’

Inmiddels kan Leidsche Rijn ook alweer verdicht worden, vult iemand anders aan. ‘Of geldt dat nog steeds als bouwen in het buitengebied?’ Een bezoeker stipt aan dat er drie fantastische locaties langskwamen, ‘maar de druk op de stad blijft.’ Hij is benieuwd naar de kans die bedrijventerreinen bieden, al denkt hij dat je daar misschien op een andere manier naar moet kijken. Dit wordt beaamd door Mispelblom Beyer, die aanraadt om met karakter- en kansenkaarten te werken, zodat je kunt ‘sturen naar wenselijk stadsbeeld’ – zoals Tangram in 2010 aangaf in de studie Prachtig Compact Nederland  (Atelier Rijksbouwmeester)

Foto Robert Oosterbroek

Eerder op de avond zei een bezoeker dat ook de mobiliteit moet worden afgestemd op de stad die we willen zijn: ‘Laten we inclusief – als we het daar de hele tijd over hebben – ook werkelijk inclusief maken. Laat verdichten geen doel op zich worden!’ Daarop repliceerde Marco Broekman dat het wél een doel op zich was, namelijk om mensen te huisvesten. ‘Máximaal verdichten, dát is geen doel op zich. En er moet veel meer worden ingezet op deelgebruik van de ruimte, bijvoorbeeld met sportvelden op daken en door het gebruik van deelauto’s.’

Gedurende de avond werden meermaals zorgen geuit over het geringe aantal sociale huurwoningen en het gebrek aan woonruimte voor gezinnen. De ontwerpers van de drie verdichtingslocaties deelden die zorg, maar konden hem niet wegnemen. Een van de bezoekers legde de schuld bij de gemeente, ‘die geen idee heeft wie de burger, of in dit geval de woonconsument, eigenlijk is’. Het was niet hoopgevend je ook bij Herder, Broekman en Mispelblom Beyer een lichte verbazing proefde over de nonchalance waarmee de gemeente omspringt met de verdichtingsopgave.

Ook interessant: