Op een milde februarimiddag stroomt de Statenzaal van het Provinciehuis vol met een baaierd aan bezoekers, van melkveehouders tot ontwerpers en bestuurders. Ze nemen deel aan de bijeenkomst Zon op het Land. Organisatoren AORTA, Paul Roncken (Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit), MooiSticht en landschapsarchitect Ben Kuipers dagen hen uit te brainstormen over een versnelling van de energietransitie door kwaliteit centraal te stellen.
Door: Hester van Gent
In dit wonderlijk innovatieland van Oz
rollen de zonnepanelen zich voor mij uit als paden,
een zonbeschenen gele weg,
waar geruisloze auto’s, geurend naar aftersun,
het land zullen voeden via oplaadpalen,
met straatlampen die ’s nachts zonlicht geven.
In die nieuwe wereld zal ik wonen
in een plantaardig gebouw, met uitzicht op groene gevels
vanaf mijn groeiend balkon,
en ik zal oogsten op mijn eigen dak,
de nieuwe hangende tuinen van Babylon.
Met dit aanlokkelijke toekomstbeeld trapt dichter Alexis de Roode de bijeenkomst over de energietransitie in het Provinciehuis af. Het is een sterk begin, want het realiseren van de toekomst begint met een verlangen, zoals Ben Kuipers het bij aanvang verwoordt. Maar indirect toont het gedicht ook het dilemma waar de maatschappij voor staat en wat de rode draad van de middag blijkt. De Roode plaatst zijn toekomst in Babylon en het ‘Innovatieland van Oz’. Het maakt van zijn droom iets sprookjesachtigs, een exotische fantasie. En een verlangde toekomst blijft een utopie wanneer er geen daden op volgen die haar gestalte geven. Het is een ijzeren wet die meer dan ooit geldt voor de energieopgave, óók in de provincie Utrecht. Want hoewel daarin al stappen zijn gezet, gaat de transitie niet snel genoeg, zegt gedeputeerde van Ruimtelijke Ontwikkeling Huib van Essen. Om die complexe opgave – het versnellen van de energietransitie met oog voor het landschap én voor de boeren – draait het deze middag. De nadruk ligt daarbij op zonne-energie in het buitengebied.
Van droom naar realiteit
In zijn presentatie schetst Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit Paul Roncken de stand van zaken rond de energieopgave. Hij bevestigt dat er de afgelopen jaren al veel is gebeurd. Zo werd er in 2020 drie keer meer duurzame energie opgewekt dan de drie jaren daarvoor en groeit het aantal voorbeelden waarin zonnepanelen samengaan met ander grondgebruik, niet alleen in Nederland, maar vooral ook in Afrikaanse landen.
Ook plaatst hij de transitie in een traditie waar energie het landschap vormde, zoals eerder de veenontginningen. De koppeling tussen energie en landschap is bij uitstek een integrale ontwerpopgave waar ontwerpers ons aan herinneren, meent Roncken. Hij laat een aantal voorbeelden zien, waarvan een deel is opgenomen in de tentoonstelling Thuis in het energielandschap, te zien in het Provinciehuis. Lichte, verplaatsbare panelen als zonnekevers in het groen, zonnedoeken boven de weg als ecoduct voor insecten, maar ook knikkende palen die bewegen dankzij de slappe veenbodem in een weelderig landschap passeren de revue. Het maakt weer eens duidelijk, dat ontwerpers het gereedschap in handen hebben om niet alleen dromen te verbeelden, maar ook om te onderzoeken hoe een droom ergens kan landen, wat die voor een plek betekent, in omvang, in beleving, en welke opgaven je kunt combineren. Het zijn eerste stappen in de vertaling naar de realiteit.
Maar Roncken heeft ook minder goed nieuws. Zo is pas een vijfde van de Europese doelstelling voor 2050 aan hernieuwbare energie gehaald. Daarnaast stranden initiatieven regelmatig in een wirwar van systemen en subsidies. Zoals het feit dat de landelijke subsidie voor duurzame energie en klimaat geen geld biedt voor de hoge kwaliteitseisen die door omwonenden en grondeigenaren wordt gewenst. Ook helpt het niet dat de provincie Utrecht, zo’n twaalf losse themasubsidies heeft waarmee energie-opwek beter kan aansluiten op het landschap, de natuur en de landbouw. Daarnaast resulteert de gemeentelijke kwaliteitstoets vaak in kleine hoeveelheden panelen, laag bij de grond. En dat is niet de goede weg.
Spanning tussen plan en werkelijkheid
Wat dan wel de goede weg is, onderzoeken de deelnemers in een viertal workshops, waarvan er drie geleid worden door ontwerpers. Onderwerpen zijn de landbouwtransitie, vernatting van veengebieden en co-creatie en design, alle gecombineerd met zonne-energie. In de vierde workshop buigen deelnemers zich over het opzetten van een succesvolle gebiedscoöperatie.
De vraag naar een eerste stap in de versnellingsopgave mag eenvoudig zijn, een antwoord is dat niet. In de sessies worden voorbeeldplannen van de workshopleiders gepresenteerd en komt de spanning tussen plan en uitvoering boven tafel. Er zit spanning in de technische uitvoerbaarheid: een slappe veenbodem, het gebrek aan kabelaansluitingen en de enorme kabeleinden die nodig zijn om de panelen naar het einde van de kavels te brengen. Er zit spanning in de betaalbaarheid: lijkt een gecombineerde oplossing van verticale zonnepanelen en de teelt van gewassen goed te werken in de akkerbouw, voor de melkveehouderij is zo’n soort combinatie financieel minder aantrekkelijk. Er is spanning tussen gemeenten en gebiedscoöperaties. Waar de bewoners aan de slag willen, werkt de gemeente nog met verouderde tenders die geen ruimte bieden aan collectieven. Ook worden deze vaak voorbijgestreefd door commerciële partijen die strategische grondposities hebben ingenomen.
Dan is er nog de klassieke not-in-my-backyard-reactie op duurzame energie, van zowel bewoners als gemeentebesturen. Om dat tij te keren worden de deelnemers van de workshop over co-creatie uitgedaagd om hun eigen achtertuin zo in te richten, dat ze de panelen er graag zouden plaatsen. Wanneer een van hen een uitkijktoren bedenkt om van bovenaf het resultaat te bekijken, komt even de wens van Roncken dichterbij: als je de energietransitie vanuit het landschap ontwerpt, hoef je niet terug te verlangen naar vroeger. Het landschap heeft immers nieuwe kwaliteit gekregen.
Ruimtelijke opgave
De geschetste dillema’s zijn de basis voor het afsluitende debat met de deelnemers en een panel van experts op het gebied van landschap en duurzame energie. Gerrie Fenten van het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NPRES) doet een oproep om de energietransitie te beschouwen als één van de ruimtelijke ordeningsvraagstukken, wat volgens haar nog te weinig gebeurt. Toch heeft het debat alle kenmerken van een klassieke ruimtelijke ordenings-discussie; de geschetste dilemma’s zijn niet nieuw.
Gebiedsgericht
Voor de deelnemers is het zonneklaar dat de energie-aanpak gebiedsgericht moet zijn. Maar over welke gebieden het dan precies gaat, is lang niet altijd even helder; niet op het hoge, niet op het lagere schaalniveau. Een belangrijke bevinding is, dat de gebieden die de regio heeft aangewezen voor energietransitie zo hun beperkingen hebben. Dat geldt zeker voor een kansrijke landbouwtransitie, zo blijkt uit de workshop. Daarin zitten veel koppelkansen met de CO2– en stikstofopgave, maar die liggen vooral buiten de aangewezen zoekgebieden. Bij de wateropgave wordt er dan weer te vaak naar oplossingen binnen één perceel gezocht, terwijl er volgens landschapsarchitect Pieter Veen minimaal op het niveau van de peilvakken oplossingen moeten komen, liefst nog op hogere schaal. Elke opgave vraagt om een eigen gebiedsafbakening, vat Fenten puntig samen. Ze pleit ervoor om die afbakening per opgave in kaart te brengen.
Prioriteren
De energietransitie is niet alleen een kwestie van duidelijke gebiedsafbakening. Een scherpere prioritering in de verschillende opgaven en het soort energie is dat ook. Dat laatste breekt de discussie open naar andere vormen van energie-opwek. Moeten niet eerst de daken worden vol gelegd met zonnepanelen? En waarom zijn de windmolens als energiebron eigenlijk massaal overboord gegooid? Josja Veraert van de Utrechtse Natuur- en Milieufederatie vindt dat er meer vanuit het landschap geredeneerd moet worden om de juiste keuze te kunnen maken. Of, in beleidstermen, dat water en bodem leidende principes moeten zijn. Gerda Oskam van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden sluit hierbij aan. Volgens haar is energiewinning uit (oppervlakte)water een geschiktere energiebron voor het veenweidegebied. Nietsdoen is in ieder geval geen optie in een landschap dat lijdt onder bodemdaling en waar het boeren op de huidige manier geen toekomst meer heeft.
Integaal samenwerken
Iets waar alle deelnemers het over eens lijken te zijn, is dat de energietransitie alleen kans van slagen heeft als er wordt samengewerkt met de mensen die in het gebied leven en werken. Die samenwerking verloopt lang niet altijd vlekkeloos, want integraal werken betekent nu eenmaal niet, dat elke ruimteclaim gehonoreerd kan worden binnen het gebied. Vanuit de zaal komt hiervoor een schijnbaar eenvoudige eerste stap naar een oplossing: begin eens met luisteren. Niet om daar vervolgens op te reageren met je eigen verhaal, maar om de ander te begrijpen. Het leidt volgens Attie Kuiken van Gebiedscommissie Utrecht West naar de derde weg waar iedereen naar op zoek is. Luisteren, verbinding maken en de menselijke maat vinden. Pas dan raken mensen ‘uit hun positie’ en kom je verder.
Economische haalbaarheid en slagkracht
Rest nog de vraag wie dat allemaal gaat bekostigen. Een breed gedragen wens is dat gebiedscollectieven toewerken naar een gebied met recreatie, natuur, en andere maatschappelijke waarden, maar daarvoor ontbreekt vaak het geld; die waarden passen nu eenmaal niet in het huidige economische systeem. Het panel heeft geen duidelijke oplossing voor dit probleem.
Wel wordt er vooral een beroep gedaan op de overheden om de regie in handen te nemen en bestuurlijk lef te tonen. Door het opstellen van duidelijke randvoorwaarden bijvoorbeeld, want nu ontbreekt slagkracht, en dat werkt frustrerend. Die frustratie dringt tijdens het debat regelmatig op de voorgrond, een uiting van gevoelde urgentie.
Wat er op het spel staat
Paul Roncken komt er in zijn slotreflectie op terug. Hij meent dat we zijn vastgedraaid in de opgave, terwijl de urgentie des te groter is. Dat is niet zo vreemd als je bedenkt dat het hier om een complete systeemverandering gaat, zoals gedeputeerde Huib van Essen eerder in herinnering bracht. Het systeem van decentrale overheden die niet gewend zijn aan gebiedscoöperaties en nog te sectoraal zijn georganiseerd, de onwelwillendheid vanuit de landbouw die tegen de duurzaamheidskaders aanloopt en het economisch systeem met subsidieverlening die is geënt op zoveel mogelijk energie-opwek, desnoods zonder kwaliteit.
Toch is Roncken niet ontevreden over de bijeenkomst. Hij haalt er een paar eerste inzichten uit. Met elkaar in gesprek zijn en praktijkervaringen delen voorziet in een grote behoefte. Hij roept op om dit jaarlijks te doen. Ook zijn de grenzen van de zoekgebieden vloeibaarder dan gedacht en ligt daar een kans voor een betere afbakening, vanuit bewonersinitiatieven en vanuit integratie van ruimtelijke opgaven. Het zijn voorzichtige stappen in een even omvangrijk als broodnodig proces om ruimte te geven aan een toekomst waarin duurzaamheid en andere maatschappelijke waarden voorop staan. Want, in de woorden van Van Essen: wat erop het spel staat, is kostbaar.