Datum: 15-02-2017
Op woensdag 25 januari stond Het Huis Utrecht in het teken van gezonde stedenbouw voor een groeiende stad. Architectuurcentrum Aorta hield er een manifestatie, ’s middags inzoomend op ouderenzorg in de Utrechtse binnenstad (Design Cares) en ’s avonds op de toekomstige verdichting van het stadseiland (Think Big). Tussentijds werd er gegeten, stelden twee jonge reporters vragen over de toekomst en waren er twee pauzelezingen. Bettina van Santen verhaalde daarin van Fockema Andreae. Deze burgemeester van Utrechts tussen 1914 en 1933 had grootse plannen met zijn groeiende stad. In de tweede lezing vertelde lndschapsarchitect Steven Delva over de nieuwe wijk Wisselspoor waar hij aan werkt, vlakbij Het Huis Utrecht, en over andere duurzame projecten van zijn bureau, waaronder Circulair Buiksloterham in Amsterdam Noord.
Architectuurfilosoof Jacob Voorthuis (TU Eindhoven) opende het avondprogramma met een keynote vol constructieve vragen. Na uitgebreid stil te hebben gestaan bij het begrip gezondheid concludeerde hij dat gezamenlijkheid onmisbaar was in een streven naar een gezonde stad. Voor gezonde stedenbouw zijn zelfs onconventionele, nieuw-soortige allianties nodig, aldus Voorthuis. En, minstens zo belangrijk, de definitie van ‘gezonde stedenbouw’ dient voortdurend gezamenlijk te worden vastgesteld om zowel een tunnelvisie als wijdlopigheid te voorkomen.
Beide zaken, alliantie en definitie, kwamen naar voren in de presentaties over het stadseiland en de daaropvolgende discussie. De presentaties werden gegeven door de twee multidisciplinaire teams die de afgelopen maanden op uitnodiging van Aorta op een gezonde toekomst voor het stadseiland puzzelden, uitgaande van verdichting. Het stadseiland is het gebied binnen het Merwedekanaal, Amsterdam Rijnkanaal en de Vaartse Rijn. Het bevat uiteenlopende delen zoals de tuinwijk Oog-in-Al, het naoorlogse Kanaleneiland-Noord, de monofunctionele meubelboulevard en het verstopte Westraven.
Nieuw, gedifferentieerd stadseiland
Architect Marco Broekman, landschapsarchitect Gerwin de Vries (LINT) en ontwerper Marije van Bork (HIK ontwerpers) vormden het team Nieuw Stadseiland. Zij schroefden de gemeentelijke verdichtingsopgave op naar 60.000 inwoners en 30.000 woningen. Om grip te krijgen op de schaal vergeleken zij het Utrechtse stadseiland met eilanden in andere steden zoals New York en Parijs. Daarbij kwam ook de aansluiting op de rest van de stad aan de orde. Juist de schaal bood volgens Broekman, De Vries en Van Bork kansen voor een aantrekkelijk en duurzaam OV-systeem, co-creatie en duurzame energie. Het herzien van het autonetwerk bood bijvoorbeeld kansen voor bijvoorbeeld nieuwe tramlijnen, een deelautogarage en het opwekken van energie.
Team Nieuw Stadseiland onderzocht de stedenbouwkundige mogelijkheden voor verdichting en ziet het meest in een combinatie van de scenario’s clustering, lint en spreiding. Omdat het stadseiland nu al zo divers is, adviseert het een sterk raamwerk en een afgepaste ontwikkelstrategie per buurt. Maar het ontwikkelen van de woonbebouwing zou overal samen met de huidige en toekomstige bewoners moeten gebeuren, door uit te gaan van doelgroepen en co-creatie: eerst komen de bewoners bij elkaar, dan worden coalities met de bouwer gevormd en dan wordt er pas gebouwd. Gentrificatie is uit den boze – het moet een sociale mix worden. Daarom is het belangrijk om nieuwe woontypen te introduceren voor de lage- en middeninkomensgroepen. Team Nieuw Stadseiland onderscheidt er zes: co-living, short stay, het thuishuis, het stadsgezinshuis, microappartementen en tijdelijke tiny houses.
De rol van de gemeente is idealiter het aanwijzen van ontwikkellocaties en het opstellen van een raamwerk en regels. De bewoners bereik je middels een website. Hierop staat een woonwensenonderzoek en je kunt je aanmelden voor een locatie. Er is een forum en er worden coalities gesmeed. In een later stadium zijn er daarnaast laagdrempelige bijeenkomsten met bewoners en ontwerpers. Ook wordt er een energiecorporatie opgericht van en voor het stadseiland. Wat het wonen betreft wordt het stadseiland enorm divers, wat de randen betreft krijgt het een stevige, herkenbare grens. Hier plant Team Nieuw Stadseiland een ringpark van 11 kilometer. Dit ‘Rondje Stadseiland’ wordt een nieuw stadspark voor Utrecht-West met kleine subrondjes door groene dwarsverbindingen. Binnen het nieuwe geheel behouden de verschillende deeltrajecten hun eigenheid. De deeltrajecten zijn: Amsterdam-Rijnkanaal, Halve Maan, Muntpark, Kanaalpark Merwede en Natuurpark Zuidpunt.
Tevreden bewoners
Voor Jacob Voorthuis was een gezonde stad in de eerste plaats een stad met waardige bewoners, bleek uit zijn keynote. Gezien hun onderzoek werd deze opvatting gedeeld door het tweede team, Mixed Up. De teamleden, ontwikkelaar Ellen Wilms (Tauw), architect Arnold Meijer (INBO), stedenbouwkundige Maria Hoogendijk (Gemeente Utrecht) en radiomaker Wieneke van Muiswinkel (Radio Rodeo), deden welhaast antropologisch onderzoek, dat een weerslag kreeg in foto’s en een radioreportage. In interviews droegen bewoners aspecten aan als trots en de hoop op en schuldenvrij bestaan en lachten relativerend om hun eigen omschrijving van Utrecht als een ‘interessante stad’. Team Mixed Up wil maar zeggen dat ‘vernieuwende 21e-eeuwse stedelijkheid zou moeten aansluiten bij behoeften.’ Het beveelt dan ook aan om te investeren in elkaar en in kennis en om wijkkapitaal te benutten door gebiedscorporaties op te richten.
Ook de kwaliteiten en ruimtelijke aspecten van de deelgebieden werden door Mixed Up ontleed. Ze kregen een plek in een matrix, die de verbeterkansen per deelgebied in kaart bracht. De matrix laat zien dat verdichting bijvoorbeeld vooral in het zuiden zou moeten, waar de meeste ruimte is en de bebouwing weinig samenhang vertoont. Het team gaf aan dat de routes naar voorzieningen zouden moeten uitnodigen tot bewegen, maar dat nu nog niet doen, en dat de groenstructuur van het gebied zich goed leent voor de aanleg van een fietspadennet – waarin bestaande grote bomen dan uitgespaard zouden moeten worden.
Op de meubelboulevard zou het verkeer gebundeld moeten worden en hier kan een woonfunctie worden toegevoegd door de gebouwen ‘op te toppen’ en ze te verbinden middels een groen daklandschap. Westraven leent zich voor een klimaatneutraal gebied, een groen landschap met losse woonbebouwing, waar je je auto aan de rand parkeert. De huidige stadsentree bij de fly-over maakt niet duidelijk waar je bent. Hier kan bebouwing en beplanting bijdragen aan een eigen identiteit. Ook Transwijk zou gebaat zijn bij een duidelijker entree. De Merwedekanaalzone laat Team Mixed Up buiten beschouwing omdat hier al ontwikkelingen plaatsvinden.
Stip aan de horizon
Na de presentaties opent Bart Cosijn het gesprek met de vraag of deze tot nieuwe inzichten leiden en we er snel mee aan de slag kunnen. Hij legt hem voor aan zijn tafelgasten Peter Steijn (programmadirecteur Healthy Urban Living, Gemeente Utrecht), Paul Roncken (adviseur ruimtelijke kwaliteit Provincie Utrecht), Paulus Jansen (wethouder van onder meer wonen en sport, Gemeente Utrecht) en Jacob Voorthuis.
Voor Paulus Jansen is veel al bekend en ‘unisono gesteund’. Hij vond het interessant om te zien hoe je de verdichtingsopgave verder kunt trekken dan alleen de nu reeds ontwikkelde Merwedekanaalzone, door Westraven, de meubelboulevard en Oog-in-Al er bij te betrekken. Het sprak hem aan om de groenstructuur te benutten voor een fietsnetwerk – als ‘stip aan de horizon’. Zo’n stip maakt het mogelijk om steeds een stap te zetten zonder iets te doen waar je later spijt van krijgt. Dat geldt ook voor de realisatie van het Rondje Stadseiland, een idee dat volgens Jansen al een jaar of twee, drie oud is. Zijn favoriete plek in het grote, gevarieerde gebied is De Munt, door de aanwezigheid van het water en wat daar omheen gebeurt. De zuidpunt van het stadseiland is ook een interessante, groene oase in een hectisch industrieel gebied.
Over de richting lijken de tafelgasten het wel eens, al mist Paul Roncken een ‘Constant Nieuwenhuizen-achtige blik’ in de uitwerkingen voor het stadseiland. Om bij de groei van de stad vast te houden aan de ingeslagen richting moet Utrecht volgens Paul Roncken niet impopulair worden, moeten de rode contouren uit de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening (2001) blijven gelden en moeten we ons mythische geloof in gezondheid niet verliezen. Roncken vindt Utrecht overigens nog veel te klein, de provincie heeft naast de grote en kleine kernen tenslotte slechts twee echte steden. Voor een verdere groei van de stad is het mobiliteitsvraagstuk volgens hem cruciaal.
Het grootse en kleine van Fockema Andreae
Jacob Voorthuis waarschuwt dat je bij stedelijke groei oog moet houden voor details en voor het ontwerp van het kleine. Hij verwijst daarbij naar de pauzelezing van Bettina van Santen over de ambities van Fockema Andreae. Hij voorzag een groei naar meer dan 400.000 inwoners en liet daar door Berlage een uitbreidingsplan voor tekenen compleet met vliegveld, maar hij stond ook stil bij het straatmeubilair. Niet een algemene richting maar het kleine maakt een stad volgens Voorthuis uniek, en een fijne plek om te wonen. Want als je het over vorm hebt, heb je het over gedrag.
Cosijn vraagt of de gemeente hier nog altijd een rol speelt. En in hoeverre er sprake is van een worsteling tussen ambities en slagkracht. Peter Steijn herkende naast de kleinschalige ideeën ook veel in de grote lijnen van de visie van Fockema Andreae. ‘Alle goede ideeën voor de stad zijn toen al genoemd. Het is de hoogste tijd voor een Fockema Andreaeplein! Dat wordt dan een dertigkilometerzone zonder stoplichten…’ De presentaties van de twee teams zetten Steijn aan het denken over ontwikkeling in deelgebieden. ‘Ik denk dat we bij concrete ontwikkelplannen steeds ook een visie voor het gebied er omheen moeten formuleren, zoals nu bijvoorbeeld voor het gebied achter de Merwedekanaalzone.’
Een gelukkige plek op aarde
Steijn vindt het niet interessant bij wie de regie ligt, het gaat hem om de ambitie. Paulus Jansen ziet hier expliciet een rol voor de gemeentelijke overheid. ‘Veel marktpartijen opereren regionaal of zelfs internationaal. Ook corporaties en bottom-upinitiatieven hebben behoefte aan regie van de overheid. Je kunt dit niet in de eentje regelen. En dat is ook goed. Nederland is een van de gelukkigste landen, blijkt uit recent onderzoek, en Utrecht een van de gelukkigste steden. We bevinden ons op een van de gelukkigste plekken op aarde. Ik vond de kleinschaligheid een sterk punt in de presentatie van Team Nieuw Stadseiland. Iedereen kwam aan bod.’ Jansen zet ambitie liever af tegen geld. ‘De naoorlogse buurt Halve Maan in Oog-in-Al heeft een hoge ontwerpkwaliteit, maar was niet duur om te maken. Hetzelfde geldt voor het Lint rond het Máximapark in Leidse Rijn. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de chromen bruggen die Maxwan ontwierp voor Parkwijk – die waren duur en hebben weinig kwaliteit.’
Nieuw-soortige allianties
Paul Roncken vindt dit te vaag. Hij vraagt wie de ontwikkelingen gaat betalen. ‘Als je een ontwikkelpartij aan wilt trekken moet je wel een masterplan hebben.’ Daar is Marco Broekman het niet mee eens. Hij denkt dat hier juist de vernieuwing schuilt. In de toekomst, in feite nu al, neem je energie en mobiliteit mee in je verdienmodel. ‘Er hoeft niet verdiend te worden aan wonen alleen. Zet bij de partijen die willen investeren in gebiedsontwikkeling andere partijen die samen willen nadenken op een grote schaal.’
‘Ook dit is een politieke keuze’, brengt Paulus Jansen in. ‘Het is gemeentelijk beleid om bijvoorbeeld te besluiten om van het gasnet af te gaan. Hetzelfde geldt voor mobiliteit, de inzet op fietsverkeer en openbaar vervoer.’ Team Nieuw Stadseiland zette wat Jansen betreft iets teveel in op het openbaar vervoer. ‘De fiets is vijf keer zo goedkoop als openbaar vervoer en tien keer zo goedkoop als de auto. En de fiets draagt bij aan ons welzijn, we blijven er gezond en sociaal mee. Een nieuwe tramlijn is duur en inflexibel. Een fietsnetwerk is fijnmazig en flexibel.’
Eerst typologiën, dan opgave en ontwerp
Vanuit de zaal vraagt Frans Soeterbroek zich af of het niet beter zou zijn de keten om te keren, door de opgave koppelen aan de vraag en dan pas een ontwerp te maken en te bouwen. Paul Roncken refereert aan het middagprogramma, waarin dit vraagstuk ook al voorlag. ‘Het idee was om eerst de zorgwensen te inventariseren door te luisteren naar de bewoners en andere betrokkenen. Het lastige is dat je eigenlijk niks kunt tekenen als je nog moet luisteren, terwijl een tekening wel handig is voor de communicatie.’
Hier ziet Roncken een rol voor de overheid als regisseur, die betrokkenen de ruimte geeft. ‘De overheid moet kietelen, zich ermee bemoeien, niet teveel afwachten. Daar zijn overheden nog niet zo goed in.’ Peter Steijn denkt dat participatie typologieën van de doelgroep kan opleveren, zoals Team Nieuw Stadseiland voorstelde. Maar dat het misschien nog beter is om de participatie te organiseren rond typologieën. ‘Het moet namelijk wel passen bij de betreffende vorm van stedenbouw’.
Differentiatie is de nieuwe utopie
Roncken denkt dat beide teams op een goede manier het midden hielden tussen het leveren van maatwerk en het uitzetten van de grote lijnen, die over het stedenbouwkundig ontwerp gaan, maar tegelijk over de investeringen en het koppelen van stromen. ‘Beide teams hebben het gebied eerst geanalyseerd en daarop hun plan afgestemd. Ik denk dat differentiatie de nieuwe utopie is.’ Jacob Voorthuis haalt een blinde architect aan. Hij adviseert om op zoek te gaan naar ongebruikelijke gezichtspunten. ‘Een goede stad voor een blinde is voor bijna iedereen een goede stad.’
Volgens Paulus Jansen schuilt de finesse in de afwerking. Daarover kun je met elkaar in gesprek. ‘Je moet hoogbouw zien als een flexibele structuur, waar je de verdiepingen kunt invullen. Zo vermijd je een heleboel participatieavonden vooraf.’ Peter Steijn is het daarmee eens, maar vindt het een ontzettend moeilijke opgave. ‘Bij beide teams zag je toch iets van een blauwdruk – de wegen waren bijvoorbeeld leidend voor de verkaveling. Moeten we die wegen niet een keer overkluizen? Het drastisch aanpakken in plaats van de stedenbouw er steeds op blijven aanpassen? Een stad met wegen is altijd verschrikkelijk.’
Gerwin de Vries geeft aan dat zijn team op buurtniveau heeft nagedacht over verschillende functies voor de straat. Zijn teamgenoot Marco Broekman vult aan dat zij onder openbaar vervoer niet alleen trams scharen, maar ook deelauto’s en zelfrijdende auto’s. ‘Je hebt altijd een structuur nodig waarin je je beweegt, of het nu te voet is of met de fiets of de auto.’ Het gaat erom de menselijke maat van de woonstraat af te passen op het netwerk voor snelverkeer. Hier zijn in het verleden meer en minder geslaagde voorbeelden van te vinden. Paulus Jansen wijst erop dat dit college de ruimte voor de auto concreet wil terugdringen. ‘De auto heeft logistiek echter ook een rol, zoals voor het ophalen van afval of bereikbaarheid voor de brandweer. ‘We proberen te vergroenen en de herrie te verminderen, maar we willen geen utopische koers varen.’
Gezamenlijk streven?
Is het tekenend dat Paulus Jansen zich niet wil verliezen in een utopische koers terwijl Paul Roncken er juist op aan stuurt? Of dat wel werd gerefereerd aan het gedachtengoed van Fockema Andreae, maar niet aan dat van de prijswinnende landschapsarchitect Steven Delva? Aan Circulair Buiksloterham heeft zich een brede alliantie gecommitteerd van onder andere stadsdeel, waterbedrijf, corporatie, energieleverancier, waterschap, universiteit, ontwerpers, ontwikkelaars en ecologisch-ingenieurs, die zelfs een gezamenlijk manifest opstelden. Aan zo’n stap lijkt Utrecht gezien de aarzelende discussie nog niet toe.
De eerste Utrechtse definitie van gezonde stedenbouw is op 25 februari kortom voorzichtig gesteld en nog te broos om richting te geven. Het is positief dat alle betrokken partijen aangeven dat zij hier wel behoefte aan hebben. Paulus Jansen denkt dat het zou helpen als de rijksoverheid met handzame instrumenten en werkbare opvattingen kwam. Hij ziet wat dat betreft een groot verschil tussen de huidige stedenbouwkundige ideevorming over verdichting en de planvorming voor Leidsche Rijn en het Stationsgebied, toen het Rijk nog meedeed. Al zijn er sinds kort wel weer gesprekken met het Rijk, aldus Jansen. Als Bart Cosijn voorzichtig concludeert ‘dus nu is het wachten op wat daar uit komt’, reageert hij kordaat en veelbelovend: ‘We gaan het sowieso doen!’
Martine Bakker is architectuurhistoricus en schrijft over moderne en hedendaagse architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Zij is eindredacteur bij Uitgeverij Blauwdruk, redacteur van het Blauwe Kamer Jaarboek en stedelijk redacteur voor AORTA.