Datum: 23-06-2022

Op ruimtelijk vlak staat Utrecht voor grote uitdagingen. Op een sleutelpositie in de gemeentelijke organisatie zit sinds driekwart jaar een relatieve buitenstaander. Een kennismaking met Bart van der Vossen, de nieuwe directeur Ruimte. Hij pleit voor een waardevrij debat en meer ontwerpend onderzoek.

Door Leon Sebregts

Het was een hele stap om het bureau Rijnboutt, dat Van der Vossen de afgelopen 25 jaar mede heeft opgebouwd, in te ruilen voor de gemeente Utrecht. ‘Een jaar of drie geleden begon het bij mij te kriebelen, maar als mede-eigenaar heb je toch het gevoel dat je het schip niet zomaar kunt verlaten. Toch wilde ik een stap maken richting een wat meer maatschappelijke werkomgeving. Ik werkte vanuit Rijnboutt als supervisor in Amsterdam en Nijmegen en was voorzitter van de welstand in Amsterdam. De meer complexe, gelaagde en strategische vraagstukken in die rollen spraken me zeer aan, terwijl ik binnen het bureau steeds tegen de grenzen van de opgave aanliep. Het leek me een uitdaging in een meer complexe organisatie leiding te geven en tegelijkertijd mijn ervaring in stadmaken breder in te zetten.’

Na een korte rustperiode en vele kopjes koffie wekte de functie van directeur Ruimte bij de gemeente Utrecht Van der Vossens belangstelling. ‘In de uitgebreide selectieprocedure werd ieder gesprek leuker en inhoudelijker. Ik had daarnaast het gevoel dat er bij de gemeente een veilige setting werd geboden om in de functie te groeien. Dat is wel zo fijn als je van buitenaf komt en geen bestuurlijke ervaring hebt.’

Leiderschap en overlappende rollen

De rol van leider past Van der Vossen. ‘Ik ga daarbij niet directief te werk, maar probeer zo bescheiden mogelijk te sturen. ‘We bewegen een bepaalde kant op zonder het zelf echt door te hebben’, zeiden mensen binnen het bureau wel eens. Dat vond ik een compliment. Ook bij de gemeente probeer ik mijn rol op deze manier in te vullen. Er is echter wel een grote verandering. Door mijn achtergrond stuur ik van nature op inhoud, terwijl het hier belangrijker is op het proces te sturen. Dat vraagt veel energie, ook van mij persoonlijk. Ik heb tijd nodig om te wennen aan de cyclus die de gemeente doorloopt, een netwerk op te bouwen binnen en buiten de organisatie en te ontdekken hoe de lijnen lopen met de regio en het Rijk. Het is daarom erg prettig dat ik binnen de organisatie kan groeien in een goed ingebedde positie.’

Van der Vossen doelt onder andere op de samenwerking met zijn collega-directeur Ruimte, Jurriën Brombacher. ‘Jurriën is opgegroeid in de organisatie en kent die tot in de haarvaten. Samen met de concerndirecteur Gezond Stedelijk Leven, Berend de Vries, vormen we een driemanschap. Berend is als ex-wethouder in Tilburg helemaal thuis in de Rijk-regio dynamiek. We hebben alle drie onze eigen specialiteiten, maar de rollen overlappen ook. We leren veel van elkaar.’

Scenario-denken

Met de explosieve groei van de stad is het volgens Van der Vossen noodzakelijk om programmatisch en inhoudelijk te sturen op de stad als geheel. ‘Het is belangrijk een samenwerkingsvorm te vinden waarin die integrale sturing optimaal plaatsvindt. Dat is een zeer complex en gelaagd proces. Het zit in het fysieke domein, maar raakt ook veel andere domeinen, zoals het maatschappelijke. Hoe faciliteer je het gesprek daarover? Ik merk dat we daar als organisatie mee worstelen en het nog geen vanzelfsprekend onderdeel is van de cultuur. Om het debat los te maken en tot goed onderbouwde keuzes te komen is het denken in scenario’s onontkoombaar. Er is een groot gevoel van urgentie om hiermee aan de slag te gaan, zowel binnen als buiten de organisatie. Gelukkig hebben we in Utrecht een krachtige, ruimtelijke koers. Op basis van de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 (RSU 2040) kan de uitwerking van scenario’s vorm krijgen.’

RSU2040 visiekaart met beoogde knooppunten

Rechtvaardige stad

Naast zijn persoonlijke motieven, vormde de ambitie van de gemeente voor Van der Vossen een belangrijke reden om voor Utrecht te kiezen. ‘De RSU 2040 en het barcode-denken, waarin is vastgelegd welke voorzieningen er gerealiseerd moeten worden bij de bouw van een bepaald aantal woningen, gaan uiteindelijk over het creëren van een rechtvaardige stad. Dat trok me zeer aan! Rijksprogramma’s richten zich op de korte termijn op bepaalde gebieden in de stad, met name op Groot Merwede. Gekoppeld aan het coalitieakkoord zijn daar Rijnenburg en de A12-knoop bij gekomen. Met de RSU en de knooppunten die daarin zijn vastgelegd, zorgen we er als gemeente voor focus te houden op de gehele stad. We werken aan een programmatische aanpak om voor de gehele tijdsspanne van de RSU het gesprek te voeren in Rijk-regio verband en vragen ons continu af wat er nodig is om nu de goede dingen te doen.’

De barcode ziet Van der Vossen vooral als een trigger, een vehikel om het inhoudelijke gesprek te voeren. ‘Het nadeel is dat deze door veel mensen te kwantitatief wordt gemaakt en dat bemoeilijkt het gesprek. Sommige zaken kun je niet platslaan tot aantallen of vierkante meters. Een park in de binnenstad wordt anders gebruikt en gewaardeerd dan een park in Leidsche Rijn. Om aan de barcode te blijven vasthouden en het gesprek met de stad, het college en de raad goed te kunnen voeren, gaan we deze inhoudelijk verder laden en verfijnen.’

Binnen het scenario-denken rondom de knooppunten uit de RSU is een prioritering noodzakelijk. ‘In mijn ogen proberen we in Utrecht nog te veel tegelijk te doen. Je kunt niet overal op een montessoriaanse wijze met dezelfde aandacht en in hetzelfde tempo zaken voor elkaar krijgen. Vanuit de maatschappelijke behoefte moeten we kijken welke plekken het eerst actie nodig hebben. Ongelijk investeren voor gelijke kansen, heet dat. Daarnaast moet je proberen uit de reguliere ontwikkelingen binnen gebieden, een laag dieper, een rode draad te destilleren. Op die manier kun je zaken aan elkaar koppelen, bijvoorbeeld op het vlak van het transformeren en klimaatadaptief maken van straten, het vergroenen van wijken en het aanleggen van warmtenetten.’

Waardevrij debat en ontwerpend onderzoek

Met het actieprogramma Samen stad maken betrekt de gemeente bewoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en andere partijen bij de ontwikkeling van de stad. Voor Van der Vossen is die betrokkenheid cruciaal, maar hij mist in Utrecht een debatcultuur om te praten over de toekomst van de stad. ‘Het is heel belangrijk om het gesprek waardevrij te kunnen voeren. Dat klinkt misschien flauw, maar het debat wordt hier al snel gepolitiseerd en specialisten krijgen nauwelijks de kans het te voeden. Het zou goed zijn een meer inhoudelijk en vooral ontspannen gesprek te faciliteren. Wat betekenen die knooppunten nu? In welke dichtheid gaan we bouwen? Wat zijn aansprekende voorbeelden in Nederland en in de rest van de wereld? Wie zijn de specialisten op een bepaald vlak? Laten we iedereen aan het woord? In het aanjagen van het waardenvrije debat zou AORTA wat mij betreft een belangrijke rol kunnen vervullen.’

Naast het waardevrije debat pleit Van der Vossen ook voor ontwerpend onderzoek. ‘Binnen de gemeentelijke organisatie zijn we gewend opgave-gestuurd te werken. Er is geen ruimte om ongestoord te kunnen studeren. Het zou mooi zijn als we voor de troepen uit, proactief en permanent onderzoek kunnen doen om zo tot een cyclus van scenario-ontwikkeling te komen. Om dit onderzoek te verantwoorden richting de stad, de raad en het college moet het openbaar zijn. Het gesprek met de stad zal er dus integraal onderdeel van moeten uitmaken.’

Ontwerpkracht en vasthoudendheid

Vanuit zijn achtergrond spreekt Van der Vossen zijn medewerkers vooral aan op hun ontwerpkracht. Langzaamaan ontdekt hij dat er binnen Ruimte veel meer zaken spelen. ‘We moeten constateren dat de positie van ontwerpers en de aandacht voor ontwerpkracht de laatste jaren zijn uitgehold. Het probleem is dat veel ontwerpers de bouwcultuur als hun exclusieve gespreksdomein blijven zien. Zij claimen van nature een positie in het gesprek die ze niet meer krijgen. Door de toegenomen complexiteit van vraagstukken hebben de diverse spelers in gebiedsontwikkeling en stadmaken steeds meer een gelijkwaardige positie. Pas als ontwerpers hun nieuwe positie koesteren en erkennen, kunnen ze ermee gaan spelen en maximale invloed hebben. Binnen de gemeentelijke organisatie wordt dit nog maar moeilijk geconsumeerd. Leidsche Rijn Centrum is bijvoorbeeld nog een heel auteursgedreven plan. In het maken van een goed stuk stad is dat in mijn ogen helemaal niet meer relevant. Ton Schaap verwoordde dit onlangs erg mooi: ‘Steden hebben geen auteur’.’

‘Ik zie het als mijn taak iedereen mee te laten schrijven aan de stad. Kijk maar naar de lobby van burgers én gemeente tegen de verbreding van de A27. Die heeft zelfs tot een passage in het regeerakkoord geleid. Als je vasthoudend bent, kun je veel meer bereiken dan je denkt. Dat moeten we als stad omarmen!’