Rijnenburg kent een rijk erfgoed, dat typerend is voor het veenweidegebied. De historische boerderijlinten, laanbeplantingen, kades en weteringen zijn gewaardeerde landschapselementen. Minder bekend zijn de vele archeologische vindplaatsen. Het gros ervan ligt precies daar waar de meeste woningen zullen komen.

Door: Erik Graafstal

Restgeulen en stroomruggen

In het centrale en zuidelijke deel van Rijnenburg liggen enkele markante stroomruggen. Dit zijn gordels van zandige bedding- en kleiïge oeverafzettingen opgebouwd door voorlopers van de Hollandse IJssel, de zogenaamde Blokse en Jutphase stromen. Deze riviertakken waren actief in de late steentijd en bronstijd (2400-800 voor Chr.). Rond de overgang naar de ijzertijd (800-19 voor Chr.) raakten zij afgesneden van wateraanvoer, doordat stroomopwaarts nieuwe riviertakken ontstonden. Hun laatste bedding slibde sindsdien langzaam dicht met klei. Rond het begin van de jaartelling, toen het gebied dicht bevolkt raakte, stond in deze restgeulen stond nog voldoende water voor visvangst en kleine vaartuigen.

Impressie van een 1e-eeuws cultuurlandschap in het Nederlandse rivierengebied © Mikko Kriek, VUhbs Amsterdam.

Hoogteverschillen

De rest van Rijnenburg bestaat uit een circa 4 meter dik pakket afgestorven plantenresten (veen) met daartussen kleilagen. Dit pakket is in de loop van 6000 jaar ontstaan in de natte, lagergelegen gebieden tussen de stroomgordels van de Rijn in het noorden en de (voorlopers van de) Hollandse IJssel in het zuiden. Deze veengebieden werden vanaf ca. 1050 in cultuur gebracht. Tot die tijd speelde alle menselijke bewoning zich af op de hoger gelegen stroomgordels. De hoogste delen daarvan liggen rond 0,9 m +NAP, de laagste delen van het veen op ca. 1,0 m -NAP. Ooit lag het veen slechts enkele decimeters lager dan de stroomgordels, maar door eeuwenlange wateronttrekking en bodembewerking en door oxidatie van de organische resten is het vanaf de 11e-eeuwse ontginning gaan uitdrogen en ‘inklinken’. Door het onstane hoogteverschil van bijna 2 meter zijn de oude stroomgordels goed zichtbaar op het Actueel Hoogtebestand Nederland. Ook kleinere elementen, zoals natuurlijke oeverdoorbraken, zijn daarop te zien. In het westen van Rijnenburg heeft zo’n oeverdoorbraak de loop van de Meerndijk bepaald.

LiDAR-altimetrie: op het Actueel Hoogtebestand Nederland zijn de voormalige rivierloop en de hogere ‘wooneilanden’ goed te zien.

Archeologische schatkamer

In onze rivierdelta waren stroomruggen vanouds geliefde plekken om te wonen: je zat er meestal hoog en droog, en de vruchtbare bodem was er relatief makkelijk te bewerken. Vooral wanneer de stroomgordel niet langer actief was en de rivier een restgeul was geworden, waren de omstandigheden voor bewoning optimaal. Voor Rijnenburg gold dit voor de late ijzertijd tot de midden-Romeinse tijd (ca. 250 vC-250 na Chr.). Het resultaat is een ongekende archeologische rijkdom. Een booronderzoek in 2008 bracht maar liefst 46 vindplaatsen aan het licht. De meeste dateren uit de Romeinse tijd, toen Rijnenburg deel uitmaakte van het achterland van de Romeinse grens (limes). Maar ook de late middeleeuwen zijn goed vertegenwoordigd.

Cicadefibula van Utrecht (2e-3e eeuw). Bodemvondst in Rijnenburg uit 2015. (foto: Alexander van de Bunt / Landschap Erfgoed Utrecht – 2019)

Compleet en bewaard

In vergelijking met Leidsche Rijn is de archeologie van Rijnenburg relatief goed en compleet bewaard. Zo is de stroomgordel waarop Leidsche Rijn is gebouwd, na de Romeinse tijd voor een deel omgewoeld doordat de Rijn zijn bedding heeft verlegd. Daarbij zijn Romeinse en oudere bewoningssporen in die zones volledig opgeruimd. In Rijnenburg hebben de restgeulen zich na circa 800 voor Chr. nauwelijks meer verplaatst – en dus ook geen bewoningssporen uitgewist. Ook is hier geen klei afgegraven voor de baksteenindustrie. Deze kleiwinning, vaak tot zo’n 70 cm onder de bouwvoor, heeft in Leidsche Rijn veel schade aan het bodemarchief veroorzaakt. Ook de glastuinbouw is geheel aan Rijnenburg voorbijgegaan.

Romeinse grenspolitiek

Al in de late ijzertijd (250-19 voor Chr.) was er bewoning, onder andere op de Blokse stroomgordel, in het oosten van Rijnenburg. Een heuse kolonisatie deed zich voor kort na het begin van de jaartelling. Rond 10 na Chr. vestigden zich op een handvol plekken nieuwe bewoners. Vermoedelijk waren zij deels afkomstig uit het noordelijke kustgebied (het huidige Friesland en Groningen). Deze kolonisatie is ongetwijfeld geregisseerd door het Romeinse militaire gezag. Volksverhuizingen van bevriende groepen naar dunbevolkte regio’s van het Romeinse Rijk waren een vast onderdeel van de vroeg-Romeinse grenspolitiek. De meeste nederzettingen groeiden in de loop van de 1e en 2e eeuw uit tot kleine gehuchten van enkele boerderijen. Een belangrijke onderzoeksvraag bij het archeologisch onderzoek in Rijnenburg betreft de wisselwerking tussen deze agrarische nederzettingen in het directe achterland van de Romeinse grens (limes) en de militaire gemeenschap in de forten. Heel intrigerend is in dit verband een circa 20 meter brede, dichtgeslibde watergang naast de Meerndijk, die wijst in de richting van het Romeinse castellum op de Hoge Woerd bij De Meern: is dit soms een gegraven kanaal, dat het grenssysteem verbond met het achterland?

Middeleeuwsen ontginningen

Middeleeuwse ontginningen

Na het midden van de 3e eeuw raakte Rijnenburg ontvolkt, onder andere doordat het gebied steeds lager kwam te liggen ten opzichte van het stijgende waterpeil in de rivierdelta. Vanaf de 11e eeuw werd Rijnenburg opnieuw in cultuur gebracht. Dit gebeurde op initiatief van de Utrechtse bisschop, die zo zijn inkomsten wilde verhogen. De woeste gronden werden opgedeeld in smalle strips van ca. 110 bij 1250 meter, genoeg voor een gezin om van te leven. Rondom het ontgonnen gebied werden kades aangelegd. Langs de voor- of achterkade liep een wetering, waarop de talrijke ontginningssloten afwaterden. De wetering loosde het water op een van de rivieren, al dan niet via een apart kanaal, een vliet. De boerderijen lagen aan de kop van de kavels langs de Nedereindseweg en de Ringkade. Onder en tussen de bestaande boerderijen liggen waarschijnlijk nog vele restanten van hun voorgangers uit de late middeleeuwen. Sommige daarvan zijn herkenbaar als huisterpen. Langs de Nedereindseweg lagen ooit ook twee kastelen, Rijnenburg en Everstein.

Voormalig kasteel Rijnenburg

De laatmiddeleeuwse bewoningsresten liggen verborgen onder en tussen de boederijen langs de Nedereindseweg. De kans is groot dat dit historische bewoningslint in de planontwikkeling grotendeels behouden blijft – en daarmee dus ook de middeleeuwse archeologie van Rijnenburg. Anders ligt dat met resten uit de ijzertijd en Romeinse tijd: die liggen allemaal in de geplande kernzone van de grootschalige woningbouw. Naast de nederzettingen bevinden zich hier sporen van akkercomplexen, paden, grafvelden en cultusplaatsen. Eigenlijk kunnen we hier spreken van een samenhangend archeologisch landschap. Met name het Romeinse bewoningssysteem, georiënteerd op de restgeul van de Jutphase stroomgordel, vormt een van de centrale onderwerpen van dit project.

Historische verkaveling en waterstaat

De langgerekte verkaveling van de laat-middeleeuwse ontginningen is een van de cultuurhistorische kernwaarden van het veenweidegebied in het noorden van Rijnenburg. Het casco van de verkaveling wordt op sommige plaatsen versterkt door groene landschapsrelicten, zoals enkele historische eendenkooien, rijen knotwilgen en zogenaamde geriefhoutbossen. Tot de cultuurlandschappelijke waarden behoren behalve de boerderijen met hun erfbeplanting ook de kleinschalige verkaveling van voormalige hennepakkers en weiden voor jongvee eromheen. Karakteristiek is tenslotte de laanbeplanting langs de Nedereindseweg.

Wetering in polder Rijnenburg

Weteringen en kades

Rijnenburg bewaart enkele bijzondere relicten op het gebied van het waterbeheer. Daartoe behoren ten eerste enkele weteringen (IJsselwetering, Lange Vliet) en kades (Ringkade), die de polders ontwaterden respectievelijk afschermden voor naburig water. Een bijzonder monument van Nederlandse waterstaatsgeschiedenis is de Meerndijk. Deze zogenaamde dwarsdijk, aangelegd tussen de hoger gelegen stroomgordels van de Oude Rijn en de Hollandse IJssel, moest het gebied ten westen ervan beschermen tegen overstroming als gevolg van ernstige dijkdoorbraken. Sinds 1220 fungeerde de Meerndijk als waterstaatkundige grens tussen het graafschap Holland en het bisdom Utrecht. De polders ten oosten ervan, in Rijnenburg, kwamen na verloop van tijd steeds meer klem te zitten met hun waterafvoer. Na 1385 werd ook de afwatering op de Hollandse IJssel moeilijker. De polders tussen Vaartse Rijn en Meerndijk zagen zich toen gedwongen hun waterafvoer drastisch te reorganiseren en om te leiden naar de Vecht bij Breukelen, via een watergang met de veelzeggende naam ‘de Lange Vliet’. Aan de westzijde van de Meerndijk ligt een zogenaamd ‘wiel’, een kolkgat dat is ontstaan bij een dijkdoorbraak in de late middeleeuwen. Tot de overige bijzondere elementen behoren onderdelen van de waterstaatkundige huishouding, waaronder de vele dammen, kleine stuwen en bruggen in het gebied. Rijnenburg houdt ons dus een historische spiegel voor in onze zoektocht naar een nieuwe balans tussen droog en nat.

Impressie van het noordelijke lint van de Nedereindseweg.

Boerderijen

De Nedereindse Weg en de Ringkade herbergen een collectie landelijk gebouwd erfgoed die typerend en representatief is voor de regio. Van belang zijn niet alleen de historische boerderijen, maar vooral ook het ensemble van het bewoningslint. Hierbij hoort ook de erfaanleg rond de boerderijen, net als de eerdergenoemde fijnkorrelige verkaveling eromheen. Voor een deel heeft de Nedereindseweg de vorm van een dubbel lint, waarvan het noordelijke is georganiseerd rond een eigen waterloop. Een deel van de bestaande bebouwing langs de linten is beschermd als rijksmonument of gemeentelijk monument.


Erik Graafstal is gemeentelijk archeoloog bij de gemeente Utrecht en coördinator van het project Rijnenburg – Een onderzoek naar archeologie en ruimtelijke transitie.

 

Erfgoedparels van Rijnenburg

Meerndijk
Lange Vliet
Stenen Kamer
Eendenkooi
11-eeuwse ontginning
Archeologische vindplaatsen
Romeinse rivierloop
IJsselwetering
Boerderijlint Nedereindseweg
Ridderhofstad Rijnenburg

Meerndijk
De Meerndijk is een zogenaamde dwarsdijk tussen de Oude Rijn en de Hollandse IJssel. Hij beschermde sinds 1220 het graafschap Holland tegen overstromingen als gevolg van doorbraken van de Lekdijk. Erlangs ligt een ronde waterplas, een ‘wiel’, gevormd bij een doorbraak in de 15e eeuw.

Lange Vliet
De Lange Vliet was het begin van een lang afwateringskanaal, dat helemaal naar Kockengen en Breukelen liep om uit te wateren op de Vecht. Het was gegraven voor de polders tussen de Vaartsche Rijn en de Meerndijk, nadat zij vanaf 1385 geen kant meer op konden met hun overtollige water.

Stenen Kamer
De Stenen Kamer is een markant gelegen boerderij uit de 16e eeuw. De naam wijst op een representatieve aanbouw tegen de voorzijde van de boerderij, gebouwd met baksteen. Deze aanbouw werd vaak door de grondheer gebruikt als zomerverblijf.

Eendenkooi
Deze eendenkooi is het restant van een 17e-eeuwse installatie om eenden te vangen. Een centrale waterplas, omgeven door bomen, trok eenden aan. Deze werden met lokeenden in een van de vangpijpen op de hoeken van de plas gelokt en in een vanghokje gedreven. Daar gingen de eenden ‘de pijp uit’.

Laatmiddeleeuwse ontginning
De landerijen volgen hier een langgerekt slotenpatroon van de voormalige polder Heicop. De sloten waren bedoeld om de veengrond te ontwateren en maken deel uit van de grote ontginningen die vanaf de 11e-eeuw op initiatief van de bisschop van Utrecht zijn uitgevoerd. In het zuiden wordt de Heycopse polder begrensd door de IJlandsche Wetering en de Ringkade

Archeologische vindplaatsen
In Rijnenburg liggen enkele tientallen archeologische vindplaatsen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd (250 vC-250 na Chr.). Het gaat hier niet alleen om de eigenlijke nederzettingen, die vaak bestonden uit kleine gehuchten van een tot drie boerderijen, maar ook om de ertussen gelegen akkers, grafvelden en cultusplaatsen.

Romeinse rivierloop
Hier ligt een dichtgeslibde ‘restgeul’ van de rivier die vanaf circa 2000 voor Chr. een brede stroomrug opbouwde. In de Romeinse tijd kon je er nog met kleine bootjes over varen. De meeste nederzettingen uit die tijd waren direct eraan gelegen. Kan de restgeul wellicht een nieuwe functie krijgen in het kader van de waterberging?

IJsselwetering
De IJsselweering is een afwateringskanaal (‘wetering’) voor de erlangs gelegen laatmiddeleeuwse ontginningsblokken. Het kronkelige westelijke deel (links) heeft een natuurlijke oorsprong als een overloopgeul van een voorloper van de Hollandse IJssel.

Boerderijlint Nedereindseweg
Aan de Nedereindseweg ligt een aaneengesloten lint van historische boerderijen. Van hier uit zijn vanaf rond 1100 na Chr. de polders aan weerszijden ontgonnen. Hieronder bevinden zich diverse gemeentelijke en rijksmonumenten.

Ridderhofstad Rijnenburg
Hier ligt een kasteelterrein waar ooit de Ridderhofstad Rijnenburg stond, de naamgever aan het plangebied. Een tekening van Roelant Roghman uit 1646 toont hier een imposant kasteel. Rijnenburg werd kort na 1774 gesloopt. De slotgracht werd in 1958 gedempt.