Datum: 30-12-2012

Na jarenlang het lijdend voorwerp van, soms verhitte, discussie te zijn geweest, is het Stationsgebied Utrecht inmiddels al weer bijna een decennium in uitvoering. De grootscheepse herstructurering van het Stationsgebied moet de capaciteit van het station vergroten, het voorzieningenniveau uitbreiden en de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte aanzienlijk verbeteren. Het masterplan uit 2003 geeft geen eindbeeld, maar biedt ruimte voor stap-voor-stap ontwikkeling. Drie begrippen staan daarbij centraal: herstellen, verbinden en betekenis geven. Aan de centrumzijde zijn sommige gebouwen al in een vergevorderd stadium en zelfs opgeleverd, aan de westzijde wordt druk gewerkt aan het Stadskantoor en het Jaarbeursplein. Inmiddels heeft de crisis hard huisgehouden en is de vraag of de uitgangspunten van 10 jaar geleden nog valide en haalbaar zijn. In hoeverre sporen de ambities van toen nog met de realiteit van vandaag? Voor Aorta aanleiding genoeg om een Stadsgesprek te organiseren en de plannen, aspiraties en procesvoering onder de loep te nemen.

Opvallend aan de goed bezochte avond was de eye-opener die de reeks van presentaties van architecten van de deelprojecten voor velen vormde. Het was verhelderend om te zien hoe de verschillende projecten in samenhang tot elkaar en in relatie tot het gebied en de stad als geheel zijn ontworpen. Een razend gecompliceerd stukje binnenstedelijke gebiedsontwikkeling rondom het drukste station van Nederland kwam zo in zijn geheel in vogelvlucht voorbij. Een blik op de toekomst. In de discussie die volgde kwam een aantal thema’s terug, en stond met name de procesvraag centraal. Hoe is de bewaking van de kwaliteit geregeld en is dit voldoende? Is er genoeg ruimte voor bijstelling en welke rol speelt het begrip tijdelijkheid met dergelijke lange uitvoeringstermijnen? En wat is de rol van bewoners in het proces en bij de kwaliteitsborging? Wordt alles overgelaten aan de professionals? Vooral het initiatief van bewoners en ondernemers wordt node gemist. Zijn de plaatjes misschien te mooi?

Barrières slechten

Kwaliteit verdient verdieping, aldus wethouder Victor Everhardt in zijn openingswoord. De opgaven voor de stad liegen er dan ook niet om: met de verbetering van het stationsgebied moet vooral ook de mentale barrière tussen de centrumkant en de westkant worden geslecht. Er staat voor de stad veel op het spel, en de gemeente investeert dan ook fors in kwaliteit. Maar veel hangt ook af van de samenwerking met private partijen die kunnen en willen investeren in het stationsgebied. Zeker in zulke langlopende trajecten is het de grote kunst om vast te houden aan kwaliteit, aldus gespreksleider Henk Bouwman. In 2002 is een nieuw proces ingestoken waarbij de waarde voor de stad voorop stond. De vraag die vanavond voorligt is of dat waardekader nog relevant is en of de juiste procesinsteek is gekozen. Kan het anders, kan het beter?

Hoofd Stedenbouw Anco Schut schetst dat kader aan de hand van een agenda met zes opgaven voor de stad. Het Masterplan Stationsgebied Utrecht uit 2003 is gericht op grote investeringen van zowel overheid als bedrijfsleven in de vernieuwing van het gebied tussen Vredenburg en Merwedekanaal. Het stationsgebied maakt deel uit van het rijksprogramma Nieuwe Sleutelprojecten voor de HSL-stations. De herstructurering moet de groei van de stad en de groei van het aantal reizigers faciliteren. Met als uitgangspunt de drie kernbegrippen herstellen, verbinden en betekenis geven gaat het om de volgende opgaven:

– De breuken herstellen in het stedelijk weefsel (Catharijnebaan, Stationsplein, Westplein)

– De superstructuur van de ‘bovenstad’ ontleden tot herkenbare bouwblokken met een adres in de stad

– Het maken van prettige verbindende routes tussen het centrum en de omringende stad

– De beneden- en bovenstad als één geheel onderdeel laten uitmaken van het stedelijk netwerk

– De openbare ruimte wordt weer de plek waar alle functies hun adres hebben en waar de levendigheid van de stad zich concentreert

– De verschraalde delen van de stad krijgen weer betekenis als levendig onderdeel van de stad

Verlangen naar heel-zijn

Hoofd Ontwerp Openbare Ruimte van de gemeente Frank van der Zanden vertaalt de drie kernbegrippen in ‘verbindingen herstellen en ruimte betekenis geven’. Achter de ambities uit het masterplan gaat het verlangen schuil om van het Stationsgebied weer ‘één heel gebied’ te maken, zegt hij. Een hecht weefsel van openbare ruimtes, gebouwen en binnenstedelijke functies. Met name het herstellen van routes is daarbij een belangrijke opgave. De barrières zijn legio, van de spoorbundel (1300 meter zonder oversteek) tot de verkeersader die de Catharijnebaan is geworden. Doordat in het Stationsgebied de hoogteverschillen ook een belangrijke rol spelen, is de wens om tot een hecht systeem van routes, functies, entrees en gebouwen te komen een driedimensionale opgave. Er moet een betere verknoping komen tussen het maaiveldniveau en het verhoogde niveau. De RaboBrug gaat binnenkort de langzaamverkeers-verbindingen optimaliseren. De interactie tussen (activiteiten in) de openbare ruimte en de gebouwen wordt voor een groot deel bepaald door de gebouwentrees en de programmering van de onderstaande bouwlagen en publieke ruimte. In het masterplan wordt deze opgave op verschillende schaalniveaus (S, M, X, XL) geadresseerd. Om de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte te versterken wordt de publieke ruimte onderverdeeld in verblijf, transfer en verkeer, waarbij de snelverkeer-routes zoveel mogelijk worden beperkt.

Deze agenda en een verdere stedenbouwkundige uitwerking van de thema’s vormen de achtergrond waartegen de presentaties en het stadsgesprek zich afspelen. Het snoer van presentaties over de projecten in uitvoering is vooral informatief en verhelderend en ontrafelt stukje bij beetje de complexiteit van de gebiedsontwikkeling in het Stationsgebied.

Marjo de Kraker van IBU Stadsingenieurs werkt aan de reconstructie van de Catharijnesingel, een staaltje verbindingen herstellen en nieuwe betekenis geven par excellence. Ze laat zien hoe de verschillende singelprofielen er uitkomen te zien, van stenige tot groene oevers met veel aandacht voor detaillering. ‘Betekenis geven is enerzijds de juiste functie op de juiste plaats weten te organiseren, en anderzijds een robuuste vormgeving in materialisering en detaillering.’

Patrick Franssen van HH Architecten werkt aan het nieuwe Muziekpaleis en vertelt over de stedelijke kernwaarden die bepalend waren voor de gemaakte ontwerpkeuzes. Het Muziekpaleis krijgt een adres aan de Catharijnesingel en wordt door de openbare doorgangen, de oriëntatie van het gebouw en de aanhechting op de openbare ruimte een onlosmakelijk onderdeel van het stedelijk weefsel. Het gebouw is een icoon, zeker, maar bovenal is het zelf een verticale stad én als object een gebouw dat stevig is verankerd in de stad. ‘Binnenstebuiten keren was van het begin af aan het thema.’

Wouter Zaaijer van OeverZaaijer Architecten is verantwoordelijk voor het ontwerp van Nieuw Hoog Catharijne in opdracht van eigenaar Corio. Een belangrijke opgave daarbij was het verbinden van oud en nieuw, door architectuur, stedenbouw en programma. ‘De oude stadsstructuur loopt door in Nieuw HC.’ Door het winkelgebied heen zijn nieuwe routes gemaakt die zijn opgevat als (binnen)straten en de verschillende hoogteniveaus bemiddelen tussen de hoogbouw en de binnenstad. Het verhoogde maaiveld wordt gekoppeld aan het maaiveld van de stad. Een bijzondere openbare ruime wordt de Stadskamer die straks pal boven de Catharijnesingel ligt. Met een glazen vloer wordt contact gemaakt met de singel beneden. In de Stadskamer is naast winkelen ruimte voor entertainment en evenementen. Nieuw HC moet een heel nieuwe winkelbeleving oproepen, maar bovenal was de opwerpopgave voor het nieuwe winkelcentrum ‘het oplossen van een knoop die onoplosbaar leek.’

Ook het Stationsplein Oost leek zo’n onontwarbare opgave van verstrikte functies. Joost Ector van Ector Hoogstad architecten heeft zelden een complexere opgave gezien. ‘De fietsenstalling, de expeditie voor HC, het busstation, de kiss & ride, echt alles komt hier samen.’ Hij wilde het plein weer natuurlijk laten aanvoelen en een eind maken aan de hoogteverschillen en onveilig aanvoelende routes. Kortom, een ontwerpopgave die eigenlijk grotendeels een organisatieopgave is. ‘We willen van het stationsplein weer een plek maken die je begrijpt.’ Naast het ordenen van de verkeersstromen betekent dat ook verblijfskwaliteit toevoegen aan het plein. Een van de voorgestelde ingrepen is een grote luifel over het plein heen. Met het nieuwe stationsplein wordt straks eenheid gecreëerd door het opheffen van de ‘sfeerbreuken’ zodat de stad weer als een geheel kan worden ervaren. Dat betekent overigens niet dat de stad overal dezelfde maat en schaal moet hebben. ‘Soms gaat het ook om het vieren van contrasten. Het Stationsplein is een ander gebied dan de historische binnenstad.’

Stadsgesprek

De openbare ruimte vormt de crux voor stedelijke kwaliteit die we in het Stationsgebied willen realiseren. De openbare ruimte is het bindmiddel dat al die mooie gebouwen met elkaar verbindt. In het begin waren die kwaliteit heel karig benoemd in de plannen, klinkt het uit de zaal. Er moesten vooral vierkante meters worden gemaakt die de operatie haalbaar zouden maken. ‘De kwaliteit is erin gegroeid.’ De plinten van de gebouwen is wat betreft vormgeving en functies cruciaal voor een levendige en aantrekkelijke openbare ruimte. Van introvert naar extravert is hier de opgave. Een punt van zorg dat leeft in de zaal is de bewaking van de kwaliteit. Meerdere mensen zeggen de supervisoren van het kwaliteitsteam, het Atelier-Supervisie niet te kennen. ‘Ik weet niet hoe de kwaliteit wordt bewaakt.’ Ook vanuit de politiek is dit een zorg.

Wellicht is het begrip ‘kwaliteit’ te vaag geformuleerd, oppert gespreksleider Bouwman. Het vigerende masterplan is een reactie op het UCP uit de tijd van Riek Bakker, toen alles was dichtgetimmerd en het plan werd ervaren als een keurslijf. De weerbarstigheid zit nu meer in de uitvoeringsfase. Joost Ector zegt juist erg te spreken te zijn over het Atelier-Supervisie en de kwaliteit van de discussie die daar wordt gevoerd met partijen. ‘Het zijn mensen die zonder ballast en met helikopterview kunnen kijken naar de ontwikkelingen. Wij hebben goede ervaringen met hun feedback.’ Daarnaast is er de afstemming met de Rijksbouwmeester en de spoorbouwmeester die door Ector als essentieel wordt ervaren. ‘Zij zijn in staat je plan te doorgronden en op z’n merites te beoordelen.’

Communicatie-opgave

Als eerste plan in uitvoering heeft de planvorming rondom het Muziekpaleis haar stempel gedrukt op het masterplan. De discussie ging daarbij niet over een mooi of lelijk gebouw, maar over haar betekenis in de stad door de aansluiting op de openbare ruimte. In deze fase bestond er nog geen Atelier-Supervisie. ‘Omdat het masterplan zo vaag was is het gebouw en de ontmoeting met de openbare ruimte al debatterend, in een dialoog tot stand gekomen.’ Zelfs het bepalen van de rooilijnen was daarbij onderwerp van discussie.

Voor de architecten is de kwaliteitsborging met het Atelier-Supervisie goed ingevuld, concludeert Bouwman. Maar hoe zit dat met de burgers? Is er vertrouwen in professionals bij de bewoners? Ik ken de supervisor niet, zegt een bewoner, die het eigenlijk nóg schrikwekkender vindt dat ook veel projectleiders elkaar helemaal niet blijken te kennen. ‘Hoe zit het dan met de verbinding tussen projecten? Er wordt wel veel met stenen gewerkt, maar niet met mensen. Ik pleit voor meer toetsing van projecten.’ Het is een fundamentele vraag die voortkomt uit de aard van het masterplan, waarin is gewerkt met randvoorwaarden en basisprincipes. Is er in de uitvoering nu meer behoefte aan kwaliteitscontrole? Vooral ook gezien de lange termijn van uitvoering die nog zeker tot 2030 zal duren. Met name vanuit de bewoners worden zorgen geuit over het waarmaken van de ambities. Dat geldt vooral ook voor de westkant, waar de uitvoering nog maar juist gestart is. De vraag is niet alleen hoe de lange termijn overbrugd kan worden ten aanzien van de kwaliteitsambities, maar ook hoe je ondertussen kwaliteit geeft aan de tijdelijkheid. Van der Zanden onderkent dat de zorgen leven bij bewoners en roept ook vooral op om elkaar ‘scherp te houden en te bevragen, juist als het nog zo lang gaat duren.’ Hier blijkt een belangrijke communicatie-opgave te liggen, veroorzaakt door de bescheiden manier van werken, van mensen die ‘stil hun werk doen’ in tegenstelling tot de UCP-tijden. ‘We moeten natuurlijk ondertussen aan de mensen in de stad wél laten zien wat we aan het doen zijn.’

De noden van de stad

Bert Dirrix is lid van het Atelier-Supervisie en zegt dat het verhaal er binnen drie jaar ‘moet staan’. ‘Dan weten we: dit is het beeld, zowel voor de oost- als westkant.’ De dialoog neemt een belangrijke plaats in binnen de manier van werken, zegt ook Dirrix. ‘Ik houd er niet van om te zeggen hoe het eruit moet gaan zien. Interessanter is het aansturen om mensen te zelfde taal te laten spreken. We willen in het atelier niet een concept ergens boven plaatsen maar kijken wat het oplevert om met elkaar in gesprek te gaan.’ Die discussies worden nu vooral binnenskamers gevoerd, en zouden wel meer in de openbaarheid mogen plaatsvinden, erkent Dirrix. Meer communicatie met bewoners dus om helderheid te brengen in alle complexiteit.

Communicatie is één ding en is meestal eenrichtingsverkeer richting de burger, maar laten we niet sowieso te veel over aan professionals? Waar is de stem van de bewoner bij invulling van de plannen en het borgen van kwaliteit? Juist bij zo’n bescheiden plan waarvan niet duidelijk is hoe een en ander er uiteindelijk uit gaat zien is dat relevant. Professionals moeten zich vooral niet betuttelend opstellen, dat is een houding die niet meer past bij deze tijd. Zij zouden integendeel bewoners juist meer moeten betrekken, in de zin van het leren kennen van de noden van de stad. ‘En dan niet met weer zo’n marktonderzoek, nee probeer er achter te komen: wat vragen mensen? Neem die signalen mee in het ontwerp. Laat je beïnvloeden!’

Mensen laten meedoen

Franssen zegt helemaal niet ‘de grote architect’ te willen uithangen, maar wil regisseren wat straks allemaal kan gebeuren in het Muziekpaleis. Daarvoor heeft hij ook de meisjes in Tivoli opgezocht die bang waren dat er voor hen geen plek meer was in het ‘te chique’ gebouw. ‘We proberen als architect juist niet te veel vast te leggen. We willen dat mensen gaan meedoen.’ Dat roept een heikel punt op, want waar zijn eigenlijk de ondernemers die opstaan en iets willen in het gebied? ‘Is er alleen ruimte voor de Corio’s of kunnen mensen ook nog initiatieven nemen in het gebied?’ Naast ontwerpen zouden architecten mensen kunnen verleiden, mensen uitdagen om wat te gaan doen in het gebied. Dat vraagt echter ook wat van de gemeente, die moet meedenken en volhouden zodat ook dingen die op het eerste gezicht niet haalbaar leken, mogelijk worden. ‘Er moet iets ontstaan tussen stad en ondernemer die iets wil.’

Als je mensen wilt betrekken betekent dat ruimte maken voor initiatief en mensen echt deelgenoot te maken van wat er in het gebied gebeurt. Die ruimte moet komen van zowel gemeente als private partijen. Gelukkig gebeurt er al het een en ander in tijdelijke, informele invullingen, zoals de inrichting van een skihut in een leegstaand deel van HC. De Stadskamer moet een overdekt binnenstadsplein worden waar informeel gebruik mogelijk is. Maar de ‘mooie plaatjes’ schrikken mensen wellicht af om zelf aan te kloppen met een initiatief. Mensen vragen zich wellicht zelfs af of hier ruimte is voor zoiets simpels als het laten spelen van kinderen.

Wederzijdse betrokkenheid

Een andere zorg is de maat en schaal van de plannen. Is er wel ruimte voor kleinschaligheid? Dit is juist een van de meest urgente opgaven van de nieuwe tijd. Is er ruimte om de plannen op een kleinschalige manier in te vullen? Daarmee kan ruimte worden geboden aan diversiteit, een belangrijke kwaliteit van de binnenstad. Een angstwekkend voorbeeld dat wordt genoemd is het nieuwe Stadshart van Almere, dat niet door de stad wordt omarmd en kampt met leegstand. ‘De vraag voor het Utrechtse Stationsgebied is ook of er wel menselijke maat in zit.’ Maar ook in de tijd zou er ruimte moeten zijn voor veranderend gebruik en veranderende functies. Voor architect Wouter Zaaijer is het nieuwe plan voor HC vele malen elastischer dan het oude HC en is het in die zin echt een plan met toekomstwaarde. ‘Een veelheid aan functies kan steeds ruimte krijgen in de duurzame structuur van het winkelcentrum. Dat is een van de grootste verbeteringen van dit plan ten aanzien van de toekomst van de stad.’

Uit het gesprek kwamen zo de nodige punten naar voren die in een volgende discussie verder zouden moeten worden uitgediept. Daarvan zijn kwaliteitsbewaking en de mate van flexibiliteit in de procesvoering de belangrijkste. Maar ook de mate van flexibiliteit van gebouwen in de functionele invulling is nog een punt van discussie. Het derde belangrijke aandachtspunt heeft alles te maken met communicatie en betrokkenheid: het betrekken van mensen in de plannen en het faciliteren van initiatieven.

Het Stationsgebied is een heel eind op weg maar heeft tegelijkertijd nog een lange tijd te gaan voordat alle ambities zijn verwezenlijkt. Met als leidraad de kernthema’s van herstellen, verbinden en betekenis geven wordt invulling gegeven aan de afzonderlijke projecten, die samen deel uit maken van een van de meest complexe binnenstedelijke gebiedsontwikkelingen van ons land. Hoe er vorm wordt gegeven aan de ontwikkeling en uitvoering is in deze tijd niet meer iets van bestuurders en professionals alleen. Juist in het hier gekozen proces van stap-voor-stap-ontwikkeling zou een constante en vanzelfsprekende betrokkenheid van de stadsbewoners moeten zijn gewaarborgd in het proces. Een dialoog met alle betrokkenen zou ongetwijfeld de kwaliteit van de projecten ten goede komen. Hiervoor is echter meer nodig dan een communicatie-offensief richting de stad. Het betrekken van burgers en bewoners vraagt om te beginnen oprechte betrokkenheid bij makers en professionals. Kwaliteitsborging die in een werkatelier plaats vindt is zeker essentieel in het voeden en bijsturen van ontwerpers, maar er zou ook verder moeten worden gekeken naar andere vormen van kwaliteitsborging waarbij niet-professionals zijn betrokken. De eye-opener die deze avond was voor velen is wat dat betreft een teken aan de wand én hopelijk een eerste stap op weg naar wederzijdse betrokkenheid.


Anne Luijten

Studio-RO, hoofdredacteur Gebiedsontwikkeling.nu van TU Delft
Voor meer informatie: http://www.studio-ro.nl/